Christophe Vekeman – Marie
Genre: literaire roman
Publicatiedatum: 3 oktober 2013.
Uitgever: De
Arbeiderspers
Zou het mij gelukken om een boek te recenseren, of anders: om over dat boek te bloggen, als mij bij voorbaat al door de uitgever van het desbetreffende boek -dat weliswaar op het moment dat ik dit schrijf nog niet is uitgegeven, maar binnenkort wel in de winkel zal verschijnen- zowel in de aanbiedingsbrief als in de e-mail, ja, zelfs door middel van een nadrukkelijke aanwijzing op het omslag verboden wordt om uit het mij ter hand gestelde persexemplaar te citeren en zou ik ondanks deze restrictie toch aan anderen duidelijk kunnen maken waar dit boek over gaat en bovenal, waarom dit boek zo bijzonder -of laten we zeggen, anders dan andere- is?
Tja, als ik niet mag citeren maar wel wil laten merken hoe uitzonderlijk Vekeman zijn zinnen componeert, kan ik weinig anders doen dan zelf een-poging-in-de-stijl-van te wagen.
Ik verwacht daarbij niet de taalkundige kwaliteiten van Christophe Vekeman te evenaren, zelfs niet te benaderen, maar ik hoop dat het wel een indruk geeft van zijn werk. Dat zal niet meer zijn dan een globale indruk, want Vekemans gebeeldhouwde zinnen zijn in tegenstelling tot mijn voorbeeld soms zorgvuldig opgebouwde verhaaltjes op zich.
En
na zo’n ellenlange zin van pakweg tien regels met zes, soms zelfs zeven
bijzinnen erin, vervolgt Vekeman dan weer met een zin van één woord. Of twee woorden. Of hooguit
vijf. Maar niet langer.
Zo
gaat het ook met de paragrafen waarin Vekeman zijn acht hoofdstukken opdeelt: er
zijn er die meerdere bladzijden vullen, maar er zijn ook paragrafen van één
korte zin, of zelfs van één woord.
Vreemd is daarvoor niet het juiste term, vervreemdend is beter. De vorm werkt mee aan het effect dat het verhaal op de lezer heeft. Als je het werk van Vekeman nog niet kent, komt alleen die vorm al als uitzonderlijk over. Voor mij is Marie een eerste kennismaking met deze Vlaamse schrijver, maar uit recensies van voorgaande boeken maakte ik al op dat dit taalgebruik bij hem hoort.
Vreemd is daarvoor niet het juiste term, vervreemdend is beter. De vorm werkt mee aan het effect dat het verhaal op de lezer heeft. Als je het werk van Vekeman nog niet kent, komt alleen die vorm al als uitzonderlijk over. Voor mij is Marie een eerste kennismaking met deze Vlaamse schrijver, maar uit recensies van voorgaande boeken maakte ik al op dat dit taalgebruik bij hem hoort.
En
als ik nou heel eerlijk moet zijn, vond ik dit bijzondere taalgebruik bij
aanvang van het boek erg hinderlijk. Regelmatig zinnen opnieuw lezen omdat ik de
draad kwijtraak, werkt niet bevorderlijk voor mijn leesplezier. Het is dat al
in dat eerste hoofdstuk een ondertoon naar voren kwam waardoor ik vond dat ik
verder moest lezen. Gelukkig. Want het vervolg tartte voor mij alle
beschrijvingen en ik vraag me af of ik het zelf kan beschrijven.
Gaandeweg
wordt het grillige verhaal steeds absurdistischer. Humor en idioterie wisselen
elkaar af, om iets verderop hand in hand samen een stukje op te lopen. Vertelperspectieven
wisselen regelmatig, soms zelfs om-en-om per zin, waardoor de schrijver het
schakelvermogen van de lezer stevig beproeft.
En
wie is Marie nou? Waar is Marie nou? O ja, die is al jaren dood. Maar hoe? Of
waarom? En is dat wel belangrijk? Of juist niet? Waarom dan?
Het
boek begint met de komst van Marie in het leven van de verteller, het verhaal
is hier nog een grootse ode aan de liefde. Vanaf het tweede hoofdstuk speelt
het verhaal opeens helemaal ergens anders: andere plaats, andere personages,
ander verhaal, andere verteller, en bovenal: de liefde is weg. Of liever gezegd: we zien de
keerzijde ervan. Alle personages hunkeren naar een of andere vorm van liefde die
ze nooit kunnen bereiken. Alle personages hebben ook een andere voorstelling
van de liefde, maar overal en bij iedereen heeft die liefde een grauwe, rauwe rand.
De achterkant van de medaille, de pijn, de perversie, het is in niets meer die
mooie, zuivere liefde en tegelijkertijd heeft het er alles mee te maken.
Tussendoor,
op metaniveau, haalt de schrijver een enkele keer Marie weer tevoorschijn. Of hij
maakt tegen de lezer andere rechtstreekse opmerkingen over het boek. En nee, ik
weet het: Ik! Mag! Niet! Citeren! Dat doe ik dus ook niet. Maar het is zoiets als
‘Dit boek zou over Marie gaan, waarom lees ik er dan niks meer over?’
Daarna
gaat de tekst weer verder waar hij gebleven was en verhaalt over een piepklein
stadje onder een kaasstolp, volkomen geïsoleerd en op zichzelf aangewezen. Maar
gelukkig voor de mensen die daar wonen, zijn zij dan weer niet helemaal op zichzelf
aangewezen. Ze hebben immers hun burgemeester, die ook vader, echtgenoot, sheriff, cafébaas,
God Almachtig en zo nog wat functies meer heeft. En zoals Onze Lieve Heer de
zieltjes tot zich kan roepen, doet die multifunctionele burgervader dat ook. Iedereen
die hem niet bevalt, legt het loodje in een steeds bloederiger en absurder
verhaal. Dat werkt aanstekelijk: op den duur moordt iedereen die over is, lekker nog even mee.
Pas
aan het einde van het boek lijken verhaallijnen weer een beetje naar elkaar te
komen, of misschien toch niet? Plotseling besef je dat je enkele
randfiguren uit het verhaal al uit het eerste hoofdstuk kent. Die randfiguren
krijgen in de apotheose opeens weer betekenis. Behalve Marie want die is immers al jaren dood. Of
niet? Wie zal het zeggen.
Zoals
ik het vertel, lijkt het plot nergens op. Dat klopt. Dat is ook zo. Het plot is
flinterdun, minimalistisch en één brok opgeklopte onzin die zweeft tussen het
absurdisme en de waanzin. Doorspekt met humor, dat wel, maar tegelijkertijd ook
verontrustend zwaarmoedig en zwartgallig. Toch weet Vekeman dat op zo’n manier
te verwoorden, dat je met steeds meer plezier verder leest. En die moeilijke
lange zinnen dan? Pas bijna aan het einde van het boek besefte ik opeens dat ik
daar totaal geen last meer van had. Kwam dat omdat de zinnen niet meer zo
oneindig lang en gelardeerd met bijzinnen waren? Of kwam dat doordat ik gewend
raakte? Ik ben er speciaal op gaan letten: Vekeman blijkt consistent te zijn in
zijn taalgebruik, het lag dus aan mij. Ik was er niet alleen aan gewend
geraakt, ik was het zelfs gaan waarderen. Sterker nog: ik merk nu, bij het nalezen van deze tekst, dat zelfs mijn eigen taalgebruik erdoor veranderd is. Meer 'des Vekemans' zullen we maar zeggen. Want als je eenmaal thuisraakt in die
geconstrueerde slagschepen van zinnen, blijken ze soms wonderschoon te zijn.
Toch vraag ik me af of dit alles is. Ik bedoel: begrijp ik dit boek wel? Heb ik er wel alles uitgehaald wat erin zit? Of vergis ik me mateloos en zitten er wél diepere lagen in Marie? Heb ik me zo zitten verkijken op deze voor mij nieuwe vorm, dat ik de diepere zaken niet heb gezien? Zou zomaar kunnen. Ik vind het boek de moeite waard om het nog een keer te lezen, misschien vind ik dan meer. En misschien ook niet, maar dat maakt eigenlijk niks meer uit. Want goedbeschouwd gaat het mij om die bizarre verhalen en plotwendingen, om dat absurde taalgebruik. Daar ben ik door dit boek wel een beetje van gaan houden.
Hoe denken andere bloggende lezers over dit boek?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten